Tot aan het begin van de 18e eeuw had de Egyptische traditie in het Westen het alleenrecht. Zij was naar hier bracht door de Grieken en Romeinen, de Perzen, de Moren, de Italianen en de Fransen, en vond gretig navolging, óók in de Republiek der Nederlanden. Ten oosten van India had de Egyptische traditie echter geen invloed, want daar was het juist de Chinese stijl die er de boventoon voerde.
Toen de Engelsen vervolgens de tuinkunsten afkeken bij hun broeders in India, dat destijds onder Brits koloniaal bewind stond, werd de Chinese traditie voor het eerst naar Europa gebracht. De stijl ‘verengelste’ en werd in de 19e eeuw overal overgenomen. Vooral op het Europese vasteland ontstonden daardoor mengvormen tussen de klassieke Egyptische en informele Chinese stijl. Hoewel we de laatste jaren een opleving zien van de klassieke stijl, is een hedendaagse tuin vrijwel nooit aan één van beide tradities toe te schrijven. In dit artikel komen er verschillende invloeden aan bod, die in zowel historisch als geografisch opzicht een belangrijke rol in het tuinontwerpen hebben gespeeld. Doel van dit manuscript is u een idee te geven van wat er in de watertuin allemaal mogelijk is, en u duidelijk te maken dat de begrippen ‘formeel’ en ‘informeel’ een zeer brede betekenis hebben. Niet groene vingers, maar een rijke fantasie is de sleutel tot succes!
De Perzische tuin
Het mediterrane (en daarmee ál het westerse) tuinieren heeft zijn oorsprong in het Egypte van zo’n drie- à vierduizend jaar geleden. Aangezien Egypte van nature een woestijn was en men voor irrigatie afhankelijk was van het water uit de Nijl, werden hier tuinen geplant rond waterreservoirs en kanalen. Egypte is daarmee de bakermat van de vijver, want de voornaamste waterbekkens werden gebruikt voor het kweken van vis, de heilige lotus en voor de algemene versiering van het centrum – het water bevond zich immers altijd in ‘het midden’. En omdat de kanalen veelal recht van vorm waren, ontstonden hier de axiale ontwerpen – alles volgens een rechte lijn – alsook het ‘formele denken’. De Perzische vijvers werden veelal door hoge fonteinen en kleurrijke mozaïeken gesierd. En dat was niet zonder reden: het Perzische woord ‘paradijs’ betekent oorspronkelijk tuin. Het formele denken werd naar het westen gebracht door de Perzen, gedicteerd door de Grieken en Romeinen, en beleefde een opleving tijdens de Renaissance. Wereldberoemde Perzische tuinen zijn te vinden bij de Taj Mahal in India en het fabelachtige Alhambra in Granada, Spanje.
De Italiaanse tuin
De wortels van de Italiaanse tuin, direct afgeleid van de Perzische traditie, liggen stevig verankerd in het oude Rome, waar men duidelijk bedreven was in de kunst om het zichzelf gemakkelijk te maken. De Romeinen deden de grootste moeite om hun villa’s te bouwen op hellingen met een uitzonderlijk uitzicht, waar de koele wind ze kon bereiken boven de door malaria geteisterde dalen. Binnen de villa’s vond men binnenplaatsen en zuilengangen, ontworpen voor elke wisseling van de wind of het weer. Italiaanse tuinen kenmerken zich door een huiselijke intimiteit, al dan niet gecombineerd met weidse uitzichten. De rijkelijke toepassing van binnenplaatsen, trappen, zuilen, fonteinen, architectonische watervallen en (veelal mythologische) standbeelden geven de stijl een even intieme als overweldigende uitstraling. Doorgaans staat een met zorg uitgewerkte waterpartij op de voorgrond. Alles daaromheen benadrukt de loop van het water, waarvan de bron soms wel enkele honderden meters bergopwaarts gesitueerd is. Op weg naar beneden neemt het water vele vormen aan: stralen, fonteinen en beekjes, tot het uiteindelijk in de grote vijver op het hof uitmondt. Wat de tuin vooral duidelijk maakt is dat er een wezenlijk verband is tussen de kunstmatige pracht van de waterpartij en de mysterieuze, primitieve bron van het leven: de bron bergopwaarts in het bos.
De Franse tuin
Waar de Italianen nog met hellingen werkten, tuinierden de Fransen vooral op het vlakkeland. Rond 1600 werd de Italiaanse stijl door zijn Franse tegenhanger verdrongen. Daartoe werd in de voorgaande eeuw een aanloop genomen. De grootschalige nieuwbouw van paleizen voor Lodewijk XIV, de zonnekoning, gaf aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe manier van tuinieren. Le Nôtre, een genie op het gebied van de tuinarchitectuur, was in dienst gesteld van de zonnekoning, en kreeg de opdracht om de rijkdom van Lodewijk XIV in de tuinen bij zijn paleizen tot uitdrukking te brengen. Le Nôtre ontwikkelde hiertoe de alles-overheersende centrale as, een al dan niet denkbeeldige lijn, die uitgaat van het paleis en pas achter de horizon verdwijnt, in elke willekeurige zichtlijn. Zo’n as kan bestaan uit een kilometers lang kanaal, maar ook uit een ellenlange laan of symmetrisch beplante bossages. De schaalgrootte was ongekend, de symmetrie bijna volmaakt. Deze adellijke tak van de tuinarchitectuur wordt ook wel de ‘voorname methode’ genoemd. Overbodig te zeggen dat het tuinieren destijds nog niet aan de gewone burger was besteed.
Daarin kwam verandering na de Franse revolutie aan het eind van de 18e eeuw. De macht van de adel en geestelijken werd teruggedrongen en zo kwam de tuin voor eenieder beschikbaar. Men ging kleinschalige tuinen maken, op de voorname manier, met buxusperkjes en rechtlijnige borders. Tegelijkertijd kwamen er uit Engeland berichten dat de tuinen werden hervorm volgens nieuwe en natuurlijke lijnen, gebaseerd op de toen nog onbekende Chinese traditie.
De Hollandse tuin
Een Hollandse tuin? Bestaat die überhaupt? Wel degelijk! De Hollanders, van oudsher toegewijde bloemenkwekers, begonnen zich het nut van tuinontwerpen te beseffen tijdens de al eerder genoemde Renaissance. Zij werkten deels volgens de Franse tradities, maar deels waren er ook karakteristieke verschillen. Typerend is bijvoorbeeld dat de Nederlanders in het klein tuinierden. Zelfs als er sprake was van een grote lap grond, dan werd deze verdeeld in gezellige, besloten ‘tuinkamers’. De kleine erven werden vervolgens zo dicht mogelijk met zorgvuldig uitgekozen voorwerpen en planten gevuld – tulpen, anjers en rozen bepaalden het beeld. Alle perken werden door beuk- of buxushagen omzoomd, hier en daar onderbroken door spectaculair gesnoeide vormbomen. Een vermoedelijke oorzaak van de Hollandse verzamelwoede, die zijn hoogtij vierde in de Gouden Eeuw, ligt waarschijnlijk in de ontdekkingsreizen van de VOC, waarbij men dikwijls bijzondere planten mee naar huis nam. Water werd als wezenlijk beschouwd. Brede grachten en fonteinen werden dan ook hoog gewaardeerd. Van dit alles is helaas niet veel bewaard gebleven. Het moderne Nederland tuiniert tegenwoordig volgens een internationale stijl, maar doet dit nog altijd op een gezellige, huiselijke schaal.
De Chinese tuin
Waar men in Europa probeerde om de natuur te temmen, wilde men in China vooral van de natuur genieten. Reeds bestaande landschappen werden omheind en hier en daar werden er bruggen en gebouwen neergezet, zonder dat er ook maar één plant werd aangeplant. Met het opkomen van het Boeddhisme werd er steeds meer waarde gehecht aan de onsterfelijkheid, en ging men steeds meer nadenken over de symbolische betekenis van dingen uit de natuur. Bergen, meren en bomen: er is niets zonder reden, zo dacht men. De meer-en-eiland-tuin deed zijn intrede en rond het jaar 607 werden de ontwikkelingen door de Japanners opgemerkt. De uitbundige stijl van het Chinese hof (waaronder de rode paleizen) werd door Japan geadopteerd, hoewel later iets afgezwakt.
De Japanse tuin
De sterk gekleurde Chinese stijl werd omgevormd tot iets dat meer overeenkwam met de Japanse geest: een wijze van tuinieren waarbij de natuur alle eer krijgt. Tegen het jaar 1200 was de kunst van het naturalistische landschap rijp. In de 17e eeuw werden de meer-en-eiland-tuinen opnieuw rijkelijk gebruikt. De Japanse kunst munt uit in het concentreren van de aandacht op het wezenlijke; men komt er daadwerkelijk tot rust. Echter is het ook zo dat de taferelen permanent (en dus saai?) zijn, een bloeigolf van de azalea’s in het voorjaar daargelaten. In de loop der jaren zijn er uit de Japanse traditie verschillende stromingen ontsproten. Alleen al over deze verschillende stromingen zou je een boek kunnen volschrijven. Het meest raadselachtige van alle Japanse tuinstijlen is het droge landschap, de zentuin. Het is een nabootsing van natuurlijke landschappen, waarbij stenen symbool staan voor rotsen, grindbedden voor water en mos voor bossages. Daarnaast waren er tuinen die speciaal werden ontworpen voor het uitoefenen van de theeceremonie: de theetuinen. Deze tuinen zijn intiem en vrijwel alles wat erin wordt verwerkt, heeft een betekenis of functie.
Japanse tuinen in het Westen kunnen doorgaans beter ‘oosterse tuinen’ worden genoemd. Het gebeurt slechts zelden dat er in onze contreien tuinen worden aangelegd, die de oorspronkelijke tradities van het Japanse denken volgen. Vaak zijn er namelijk westerse, Chinese, Thaise of andere invloeden in te ontdekken.
De Engelse tuin
De drie grote tuinstijlen van na de middeleeuwen (Italiaans, Frans en Engels) volgden elkaar op als een reeks revoluties, waarbij die van Engeland de laatste was. Als rode draad traden de Hollanders op. Zij profiteerden van elke revolutie en gingen onverstoorbaar door met het verfijnen van hun tradities en het veredelen van nieuwe soorten en cultivars. Engeland liet zich lange tijd door de Franse en Hollandse stijl leiden, maar omstreeks de 18e eeuw gaf zij steeds meer de voorkeur aan een eigen traditie. In Engeland leefde steeds meer de gedachte dat de tuin een ‘groot, eeuwig groen’ moest zijn. Eenvoudig en landschappelijk, met natuurlijke lijnen, zoals we dat ook in China hebben gezien. Uitgestrekte gazons, natuurlijk aandoende waterpartijen en romantisch beplante borders. Dat zijn wel de belangrijkste kenmerken van de Engelse stijl. De revolutie zette zich door en tot een decennium geleden was de Engelse traditie de belangrijkste tuinvorm die in Europa werd toegepast.
De tropische tuin
De tropische tuin is een trend van de laatste jaren. Een zachter wordend klimaat en een groeiend aanbod aan tropische gewassen hebben hieraan mede bijgedragen. In de tropische tuin is eigenlijk alles wel toegestaan, als er maar naar een harmonie wordt gestreefd. Alle bestaande ideeën kunnen dan ook overboord worden gegooid. In de ‘gedomesticeerde jungle’ wordt er veelal druk met bladvormen en –kleuren gecombineerd. En terwijl winterharde groenblijvers het ‘geraamte’ van deze tropische tuinen vormen, zorgen de bladverliezers en (sub)tropische exoten voor de verrassingen in het zomerseizoen. Een tropische tuin is ideaal voor de natuuraanbidder. Het is een natuurlijke manier van tuinieren, waarbij er veel te ontdekken valt. In de tuin mogen bamboes, bananenbomen en palmen natuurlijk niet ontbreken. Maar ook voor de vijver biedt de tropische tuin bijzondere mogelijkheden. Zo kunnen waterpartijen worden aangekleed met exotische waterplanten die het ’s zomers in Nederland en België prima naar hun zin hebben en de watertuin een bijzondere uitstraling geven. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de papyrusplant, de heilige lotus en de indrukwekkende olifantsoor.
De functionele tuin
Een functionele tuin is niets anders dan een tuin met een functie. Bijvoorbeeld een watertuin met zwemvijver of een tuin die is aangepast aan de onbevangenheid van kinderen. Vooral het laatste tuintype verdient hier extra aandacht, omdat er jaarlijks nog altijd kinderen in vijvers verdrinken. Bedenk dat een ongeluk in een klein hoekje zit en dat kinderen erg inventief kunnen zijn in het omzeilen van voorzorgsmaatregelen.