Bezitters van kleine waterpartijtjes gaan vaak op zoek naar klein blijvende visjes. Wanneer ze wat in boeken snuffelen, komen ze soms de naam “goudelrits” tegen. Men denkt dan logischerwijze aan een gekweekte goudkleurige vorm van onze inheemse – maar zeldzame – elrits.
Spijtig genoeg bestaat er geen goudvorm van elrits ( Phoxinus phoxinus ). De visjes die in de handel aangeboden worden onder de naam “goudelrits Mona Lisa” of “gouden Lisa” zijn oranje vormen van een Amerikaans visje, namelijk Pimephales promelas .
Dit diertje heeft in het Nederlands ” Amerikaanse elrits” of ” dikkopelrits ” als naam maar wordt ook wel ” waterlelievisje ” genoemd.
In andere talen zijn er gelijkaardige benamingen: in het Engels noemt dit visje ‘fathead minnow’ en in het Duits spreekt men van ‘Dickkopf-Kärpfling’. In het Frans spreekt men van ‘tête de boule’. De visjes hebben immers een opvallend ronde kop.
De kleur van de normale vorm is goudbruin met een blekere buik . Soms loopt er een donkere streep over de flanken en is er een kleine donkere vlek op het eind van de staartwortel. Een ander belangrijk kenmerk is een kerf in de voorkant van de rugvin . Deze wordt veroorzaakt door een kortere eerste vinstraal. Soms zijn deze visjes te vinden in gespecialiseerde vijverwinkels maar courant zijn ze zeker niet.
Verdraagt slechte omstandigheden
Modderige vijvers, brongebieden, kreken en kleine riviertjes zijn de plaatsen waar deze visjes voorkomen in Noord-Amerika. Ze kunnen tegen eerder slechte omstandigheden zoals troebel water, warm water en laag zuurstofgehalte. Hoewel de visjes in Noord-Amerika veelvuldig voorkomen in klimatologische omstandigheden die erg lijken op de onze zijn zij er pas vrij recent in geslaagd zich in Europa te verbreiden en gelukkig nog erg beperkt. Hier en daar wordt al eens eentje gevangen als bijvang. Zo zijn ze in Duitsland opgedoken in visvijvers van het Rijn Sieg gebied. Waarschijnlijk werden zij er ongemerkt als bijvang geïntroduceerd. Ook in België heeft het visje zich al kunnen verbreiden in de natuur.
Alleseter
Deze kleine visjes houden zich op in de middelste en onderste waterregionen. Het zijn in principe alleseters maar plantaardige kost maakt de hoofdmoot uit van hun voeding. Onderzoekingen in de Verenigde Staten hebben aangetoond dat zijn vooral van algen leven en daarnaast ook insectenlarven en dergelijke verorberen.
De mannetjes zijn donkerder met zwartachtige vinnen en hebben een dikkere kop . De wijfjes hebben een duidelijk vollere buik en hebben tijdens de voortplantingsperiode een legbuis. De mannetjes tonen dan hun paaiuitslag. Het paaien gebeurt in kalm water. Het legsel wordt afgezet op de onderzijde van takken of drijfbladeren zoals waterleliebladeren. Vandaar de sporadisch gebruikte Nederlandse naam “waterlelievisje”. Het broedsel wordt door het mannetje bewaakt. De visjes zijn geslachtsrijp in hun tweede levensjaar en leven maximaal maar twee jaar. Ze worden uiteindelijk 8 Ã 10 cm lang.
In tuinvijver en aquarium
Het gaat hier om vreedzame scholenvisjes . Ze worden dan ook met minstens zeven exemplaren samen gehouden. Ze zijn eenvoudig te verzorgen en zeker niet veeleisend . Dat is logisch gezien hun enorme verspreidingsgebied in Amerika. Een grote diversiteit aan waterwaarden en leefcondities wordt verdragen. Wat betreft temperaturen zijn ze tolerant. Ze zijn goed houdbaar van 4°C tot 25°C. Vlokkenvoeder wordt zonder problemen aanvaard. Ze kunnen in onze streken probleemloos buiten overwinteren. Ze kunnen ook gemakkelijk in een aquarium verzorgd worden. Als minimum aquariumlengte kunnen wij 80 cm aanraden. Het aquarium wordt rijkelijk beplant maar met in het midden voldoende open zwemruimte. Dan kunnen ze mooi in groep zwemmen.
Goudelrits “Mona Lisa”
Dit is dus de oranjerode vorm van de “waterlelievisjes”. Wetenschappelijk noemen ze Pimephales promelas auratus . Deze oranje exemplaren zijn veel beter zichtbaar en dus aangewezen wanneer men er in de vijver plezier aan wil beleven. Ze blijven kleiner dan de Amerikaanse wildvorm en worden slechts 7 cm lang. Hun stompe kop valt echt op wanneer men ze van boven bekijkt. Ze zwemmen vaak aan het wateroppervlak, jagend op insecten. Door hun schubloos lijkende huid voelen ze zacht aan. Er zijn wel degelijk schubben maar zo klein dat ze niet met het blote oog te zien zijn. De visjes vermeerderen zich meestal behoorlijk wanneer ze uitgezet worden in een tuinvijver. De waterlelievisjes zijn gevoelig voor karperluis . Hun levensverwachting bedraagt ongeveer drie jaar.
Omstreden
Pimephales promelas is onopzettelijk of moedwillig geïntroduceerd op verschillende plaatsen in de wereld. Door wetenschappers werden hierover rapporten geschreven. Op een aantal plaatsen konden ze zich niet of nauwelijks verbreiden en hebben ze verwaarloosbare biologische gevolgen. In andere streken geven ze problemen en vormen er een bedreiging voor inheemse visjes die in dezelfde ecologische niche leven. Vast staat dat ze in het noordelijk deel van Europa de ‘forellenziekte’ verspreidden onder de populaties van forel, zeelt en paling (zowel wilde als geweekte). Dit leidde tot het nagenoeg uitsterven van de bij ons inheemse blauwe forel. Op de internationale lijsten worden deze kleine rondkoppige visjes dan ook bestempeld als “gevaarlijk en een mogelijke pest”. Voorzichtigheid is dus zeker geboden. Zorg dat ze niet in de natuur kunnen terechtkomen.